Piper PA-18-135 Super Cub
De Piper Super Cub is een klein lichtgewicht vliegtuig voor twee personen, geproduceerd tussen 1937 en 1947. Het toestel was oorspronkelijk bedoeld voor het opleiden van piloten, maar werd ook populair onder particulieren.
Technische gegevens:
Kruissnelheid:180 km/u
Plafond: 4572 m
Vliegbereik: 740 km
Motor: 135 pk Lycoming
Samen met de Koninklijke Landmacht werd vanaf 1950 de Groep Lichte Vliegtuigen (GPLV) geëxploiteerd. Eerst met vliegtuigen Auster, Piper Supercubs, De Havilland Beaver en helikopters Hiller Raven, later uitsluitend met helikopters Aérospatiale Alouette III en Messerschmitt Bölkow-Blohm BO-105. GPLV verzorgde de luchtwaarnemingen voor artillerie-eenheden van de landmacht.
De bemanning bestond uit een vlieger van de luchtmacht en een waarnemer van de landmacht. Ook de waarnemersopleidingen vonden plaats onder verantwoordelijkheid van de GPLV; dit gebeurde bij de Leger Lucht Waarnemer School (LLWS), later hernoemd tot Opleidings Centrum Grond-Lucht Samenwerking (OCGLS).
De naam GPLV werd in de jaren '80 van de vorige eeuw vervangen door Tactische Helikopter Groep Koninklijke Luchtmacht (THGKLu). De wijziging werd doorgevoerd omdat de lichte vliegtuigen als Auster en Beaver al lang waren uitgefaseerd en de naam beter aansloot bij de uitrusting van de eenheid. Ook werd de eenheid een volledig onderdeel van de Koninlijke Luchtmacht in plaats van een gedeelde eenheid. Enkele jaren later werd THGKlu door de vele reorganisaties nogmaals gewijzigd in Groep Helikopters (GPH).
In juli 2008 zijn de voormalige
Groep Helikopters (GPH) en de
Marine Luchtvaartdienst (MLD) opgegaan in het nieuwe
Defensie Helikopter Commando (DHC) en in zijn geheel ondergebracht in de luchtmacht organisatie.
De Piper Cup in Nederland
De geschiedenis van de Piper “Super Cub” in Nederland begon in 1952. De eerste Nederlandse Super Cubs werden aangeschaft door het luchtvaartbedrijf K.A. van Beek voor de landbouwluchtvaart. Ook de aflevering van militaire Super Cubs kwam in 1952 op gang. De Koninklijke Luchtmacht ontving in totaal 155 Super Cubs als onderdeel van het Military Defence Aid Program, dat door de Amerikanen was opgezet voor de wederopbouw van de defensie van hun bondgenoten. De eerste militaire Pipers waren van het type L-18C, nadien werden ook Pipers ontvangen van de types L-21A en L-21B. Belangrijke taken van de Piper in militaire dienst waren de uitvoering van verkenningen en verbindingsvluchten naar de legertroepen in het veld. De operationele luchtvloot bestond maar uit een klein gedeelte van alle beschikbare vliegtuigen. Lange tijd waren tientallen Pipers opgeslagen op de vliegbasis Gilze-Rijen om in geval van mobilisatie twee extra luchtmacht-squadrons van vliegtuigen te kunnen voorzien. Hiermee kan worden verklaard waarom militaire Super Cubs toen al werden gebruikt voor een belangrijke taak zonder directe militaire betekenis: het opslepen van zweefvliegtuigen. Juist in deze rol hebben velen kennis gemaakt met de Piper.
Militair gebruik
Het 298-Squadron was de eerste operationele gebruiker voor de Pipers van de Koninklijke Luchtmacht. Bij dit squadron verving de Super Cub de Auster als artillerie-verkenner en waarnemer. In 1956 werd ook het 299-Squadron met de Super Cub uitgerust. Dit squadron verzorgde de Lichte Vlieg Opleiding (LVO), waarbij jonge vliegers werden opgeleid voor het “klein militair brevet”. In het jaar 1962 werd het 300-Squadron opgericht dat voor de uitvoering van de “maandvlucht” met de Super Cub werd uitgerust. Aanvankelijk werden hiervoor veel L-18C’s ingedeeld, die kort daarvoor van de andere squadrons waren verkregen. Later werden ook L-21B’s gebruikt. Doelstelling van de maandvlucht was het onderhouden van de vliegervaring van het reserve-personeel, dat na hun diensttijd voor part-time vlieger had bijgetekend. Met dit reserve-personeel moesten twee extra squadrons gemobiliseerd kunnen worden zodra de toestand in de wereld daartoe aanleiding zou geven. Omdat voor deze extra squadrons steeds vliegtuigen achter de hand werden gehouden, zijn een aantal Pipers nauwelijks daadwerkelijk door de Klu gebruikt. De eerste KLu Pipers die aan de burgerluchtvaart werden verkocht bleken hierom een goede koop te zijn.
Het afzwaaien
Halverwege de jaren zestig had de Super Cub veel van zijn militaire betekenis verloren. Voor verkenningen en voor andere diensten aan de legertroepen was de Alouette-helikopter meer geschikt dan het kleine Piper-vliegtuig. Als artillerie-verkenner had het vliegtuig al eerder afgedaan. Pipers van het type L-18C en L-21A werden in grote aantallen terzijde gesteld en op veilingen van de USAFE te koop aangeboden. Voor opleidingstaken en voor het onderhouden van vliegervaring werden de resterende L-21B’s nog enige tijd aangehouden. In 1968 werd het 298-Squadron tot een “All Helicopter” squadron, kort daarop gevolgd door Squadron 299. Alle resterende Pipers werden nu door het 300-Squadron gevlogen en hadden de vliegbasis Deelen als thuisbasis. Voor de vervanging van de laatste Pipers werd bij het MBB-concern de Bo.105 helikopter aangeschaft, waarvan de aflevering in 1976 op gang kwam. Voor het vliegen van helikopters is een gedegen opleiding en een voortdurend onderhoud van de vliegervaring noodzakelijk. In dit kader nam de Klu in het voorjaar van 1976 afscheid van de maandvliegers, die allen hun vliegervaring op de Piper onderhielden. Ook werd de Piper niet langer ingezet voor de opleidingen van de Leger-LuchtWaarnemersSchool. Op 30 september 1976 werden de laatste veertien toestellen in formatie overgevlogen van Deelen naar Gilze-Rijen. Vanaf deze vliegbasis maakten op 1 oktober vijf Pipers nog een laatste vlucht. De afgeschreven vliegtuigen werden opgeslagen bij het Depot VliegtuigMaterieel.
Opslag en distributie
Ruim voordat de laatste Pipers terzijde werden gesteld, was voor een aantal hiervan al een nieuwe bestemming bepaald. Door bemiddeling van de KNVvL kon aan een aantal zweefvliegclubs een sleepvliegtuig worden toegezegd. Tijdens de militaire dienst vlogen al vaak Pipers voor deze zweefvliegclubs, waarbij de “maandvliegers” hun vliegervaring onderhielden. Het gemis van deze diensten kon met de beschikbaarstelling van het afgeschreven vliegtuig worden gecompenseerd. Een bijzondere eigendomsconstructie bleek noodzakelijk om het doorverkopen van Pipers te voorkomen. Bij eerdere beschikbaarstellingen was gebleken dat het royale gebaar soms direct werd verzilverd door de Piper door te verkopen. Het gebruiksrecht werd nu gescheiden van het eigendomsrecht, dat formeel in handen bleef van de Amerikaanse regering. Als zodanig verscheen al vlot een nieuwe lichting Pipers in het Nederlandse Luchtvaartuigregister. Andere gebruikers hadden minder haast met het aanvragen van burgerpapieren. Voordat een Bewijs van Luchtwaardigheid kon worden verstrekt moesten kostbare aanpassingen aan het vliegtuig zijn uitgevoerd. In ieder geval moest onderhoud aan het vliegtuig en aan de motor plaats vinden en moest een radioset voor de burgerluchtvaart worden geplaatst. In veel gevallen moesten ook versterkingen van het frame plaatsvinden, instrumenten worden vervangen, nieuwe bespanning worden aangebracht en de motor worden uitgewisseld. Vanwege de kosten die met deze werkzaamheden waren gemoeid, bleven verschillende Super Cubs vele jaren in opslag of werden nooit door de betreffende zweefvliegclub gebruikt.
Burgercarriere
Nadat de militaire Super Cubs een burgergedaante was aangemeten, was de meerderheid van alle Nederlandse Super Cubs in dienst geweest van de Koninklijke Luchtmacht. Het militaire kleurenschema bleef veelal gehandhaafd totdat het toestel opnieuw werd bespannen, en voor een aantal vliegtuigen heeft dat tot op heden nooit plaats gevonden. Bij een aantal Super Cubs is de militaire gedaante bewust gereconstrueerd, om het historische karakter van het vliegtuig te benadrukken. Dit is met name het geval bij de vliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht Historische Vlucht en bij een aantal toestellen die in Engeland actief zijn. Na zo’n tien tot vijftien jaar sleepvliegen werden veel Pipers door de zweefvliegclubs terzijde gesteld.